- heen
- {{heen}}{{/term}}1 [weg] gone ⇒ away2 [op de heenweg] (on the way/going) out(ward)3 [in een bepaalde richting] 〈zie voorbeelden 3〉4 [ter versterking] 〈zie voorbeelden 4〉♦voorbeelden:1 〈figuurlijk〉 ver heen zijn • be far goneheen en weer lopen • walk/pace up and down/back and forth〈figuurlijk〉 na lang heen en weer praten • after considerable discussion2 wie rijdt er heen? • who's going to drive (us) there?heen en terug • 〈reizen〉 there and backheen neem ik de tram, terug loop ik • I'll take the tram going (out) and then walk back3 je kunt daar niet heen • you cannot go thereergens/nergens heen gaan • be going somewhere/nowherewaar wil je heen? • 〈figuurlijk〉 what are you driving at?waar moet dat heen? • 〈figuurlijk〉 where will it (all) end?4 door elkaar heen praten • all talk at the same timeik ben helemaal door mijn voorraad heen • I've run right through my stockdoor de jaren heen • over/through the yearslangs elkaar heen praten • talk at cross-purposesje kunt niet om hem heen • you can't ignore himover de teleurstelling heen zijn • have got over one's disappointment
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.